Simone’s columns
Scheiding – enig kind – Utrecht – HSS – introvert – wielrennen/gravelbiken – improvisatietoneel – Springhaver – Wadden – hoogbegaafd – groepsmens – alleenmens
Op de manege
Het is altijd zo’n lekker verstild moment, daar aan de bar van de manege, kijkend naar de pony’s die rondrijden in een grote bak. Wij, de ouders, achter het glas, achter een thee, achter een boek en met één oog onze dochters bewonderend. Zij, die ene moeder, zit elke week naast me, lezend in een kinderboek. Fascinerend wel. Ik rommel in mijn agenda, schrijf wat en staar vooral veel naar de enorm toegewijde dochter op de rug van de pony. Pony’s met namen, karakters. Hard trappend op de pedalen vertelt ze elke week tot in detail over het gedrag van Calippo, Red en Bert en waarom ze heel graag op Kees wil rijden. Mijn fietstassen en krat puilen uit met haar poetskist, zweepje, cap, body protector en mijn eigen rugzak; als een strandverkoper op de Cariben glijden we door de polder, op weg naar de manege.
Na ‘hallo’ en ‘kijk, ze galopperen’, raakte ik ineens echt aan de praat met de ietwat keurige, duidelijk articulerende moeder naast me. Via: hèhè, dat Ikea-bed staat na drie uren in elkaar (zij), kinderboeken lezen voor je werk als leesconsulent (ook zij) tot het zelf schrijven van een boek (ik).
Goh, waarover vroeg zij. Luchtig vertelde ik over ziek zijn en de klik met de oncoloog en hoe ingewikkeld. Dat begreep ze wel en ze sloeg zelf het pad ziek zijn verder in. Dat ze haar moeder al jong was kwijtgeraakt aan borstkanker, dat ze altijd op haar hoede is. En welke vorm ik dan had. Baarmoederhals, gelukkig met zicht op volledige genezing en hoe anders dat nu weer is bij mijn vader. We keken elkaar diep in de ogen, zuchtten eens diep, staarden naar onze dochters in draf achter dat glas en haalden thee en koffie voor elkaar. Ik was me de koning te rijk met dit warme contact. Zo lief ook met die donkere krullen in een grote clip.
Op zondag verheugde ik me al stilletjes op de paardrijles. Samen met Roxy, ieder om eigen redenen. Dinsdagmiddag. Vijf over drie. Ze was er niet. De paarden waren al bestegen en begonnen aan hun rondjes. Plots zag ik haar dochter voorbij hobbelen op pony Kasper. Kort daarna hoorde ik een bekende stem iets verderop in de kantine. Ik keek naar rechts, achter een rug langs en mijn blik viel op de krullen in de clip. Aan een tafeltje, relaxed achteroverleunend, koffiekopje in de hand. Daar zat ze nooit, we zaten altijd…ik verstijfde, hield mijn adem in. Keek naar de paarden. Voelde ineens een spotlight op me gericht, zittend aan die bar met mijn schrijfboek, mijn pennen, mijn gedachtes, mijn kanker, mijn intense gedoe, mijn onduidelijke omgangsvormen, mijn rimpelhoofd, mijn scheiding, mijn soms behoorlijk brutale dochter. Of zou het de eenzaamheid zijn die stiekem als een schim om me heen danst sinds ik alleen met dochter woon? Te onaantrekkelijk. Te ingewikkeld. Ik miste Rotterdam waar het hart op de tong ligt. Waar ik het wel snap.
Na 45 lange minuten besloot ik domweg hallo te gaan zeggen, meeting the monster, zoals onze docent bij theatersport altijd zegt. Ik sta schuin achter haar, tik op haar schouder, kijk in die lieve ogen, slik een brok weg, probeer normaal te doen en vraag hoe het gaat. Het ging goed, ja ook beter met haar nek sinds die aanrijding waar ze pas over vertelde. Gelukkig maar, vonden we beiden. En met mij? Ohja, prima wel, ja, lekker aan het schrijven en straks vijf dagen vrij met Pasen en haha ook nog jarig. In mijn ooghoek zag ik dat de les was afgelopen. ‘Mag ik nog naar de stallen?!’ vraagt een uitgelaten dochter naast me. Ja, zeker. Ik kom ook, antwoordde ik, groette de krullen en liep achter Roxy aan de lentezon in.
Vandaag is het weer dinsdag. Over twee uren fietsen we door de polder richting de manege. Naast de cap, zweep, poetskist, body protector en schrijfboek, neem ik nu ook een stukje eigenwaarde mee in de tas. Nog even zoeken, maar het moet hier ergens liggen.
Altijd intens
‘Ja, en het is toch ook bizar? Dat een arts zo dichtbij komt in je leven, als steun en toeverlaat en daarna zo ongeveer uit je leven verdwijnt?’ Wijd gebarend zet ik mijn woorden kracht bij. Met een koffie voor onze neus zitten we met zijn vijven aan een picknicktafel. Vijf keer de helm naast onze kopjes. De fietstocht dwars door het Groene Hart is achter de rug. Ik voel me sterk; door de lentezon, de proefrit die gelukt is na negen jaar verstoffing van mijn liefde voor de racefiets en door de cafeïne die inmiddels voelbaar zijn weg baant door mijn lijf. ‘Het heeft me echt wel een tijd gekost om van die dokter los te komen.’ Ik peil hoe mijn woorden aankomen bij de wielrenners. ‘Nee, ja, snap ik wel,’ wordt er gemompeld. ‘De kanker heeft natuurlijk ook een rol gespeeld. Het is toch links- of rechtsom een heel bedreigend geheel geweest. Maar nu gaat het goed hoor.’ Tevreden dat ik met willekeurige wielrenners die ik drie uurtjes geleden pas de hand schudde grootse levenszaken kan bespreken, neem ik de laatste slok uit mijn kopje. Kijk, dit is hoe ik dat doe. Contact maken.
Een man tegenover me wijst naar de bril van de fietser naast me. ‘Is ie op sterkte?’ De fietsbril gaat af en de kleine ingeslepen lensjes worden getoond. De fietser daarnaast prijst zijn combi van daglenzen en sportbril aan. Als wielrenner ben je nooit klaar met het perfectioneren van je outfit. ‘Het is een spulletjessport,’ zoals een vriend zegt. En er wordt graag en veel over spulletjes gekletst. Zelf vind ik dat altijd al snel saai. Maar ik heb mijn gespreksbuit al binnen en bekijk het tafereel met een tevreden glimlach. Dan zeg ik de groep gedag en beloof direct lid te worden. ‘Ik vond het ontzettend leuk,’ roep ik ze nog na met een lijf vol endorfine, serotonine, dopamine, afgetopt met cafeïne. Op weg naar huis vraag ik me af ik misschien wel nieuwe vrienden heb gemaakt. Zou leuk zijn.
Die namiddag tijdens het koken komen de eerste gedachtes rondspoken. Hoe haal ik het nou in mijn hoofd om meteen over die ziekte te beginnen? En ook dat gehecht zijn? Aan een arts notabene. Als je het hele verhaal niet kent klinkt dat echt absurd. Fietsers willen gewoon fietsen en een beetje dom ouwehoeren, toch? Dat zou ik na vier jaren lidmaatschap bij een andere club en vele tripjes richting Ardennen en hogere bergen moeten weten. En volgens mij was het ook domweg ongemakkelijk op een gegeven moment. Die ene man begon niet voor niets over de bril van die ander. Sjezus, wat heb ik gedaan? Nu ben ik die intense vrouw met haar kankerverhaal. Dit is niet goed. Ik moet dit fixen, maar het is al te laat.
Ik ben er gewoon niet goed in. Oppervlakkig contact, geen idee hoe dat moet. Of ik heb wel een idee, maar ik ga me dan zo vervelen dat ik bijna vlekken zie en vooral heel hard wil wegrennen uit de situatie. Bij de bakker met de vriendelijke dames kan ik het inmiddels. Vaak maakt die ene even een gezellige opmerking over de koude wind buiten of die heerlijke zon. ‘Ja, ja, zeker, vind ik ook,’ reageer ik dan. Maar ook daar wilde ik net na de diagnose vijf jaar geleden niks liever dan het even vertellen. ‘Vier volkoren graag. En ik heb baarmoederhalskanker. Bizar toch?’ Gewoon, even delen. Omdat het aardige mensen zijn. En omdat we elkaar toch kennen?
Twee weken later fiets ik weer mee op de zondag. Luchtig en zo opgeruimd mogelijk zeg ik hoi om maar niet die zware vrouw te lijken. We fietsen richting Nieuwegein langs het kanaal. Dan zegt de man naast me: ‘Je vertelde vorige keer over je ziekte. Ik was er stil van, mijn vrouw heeft net een traject afgerond. Alleen heeft ze niet zo’n empathische arts als jij, haha. Daar kan die van ons nog wat van leren.’
Mini-kerstboom
‘We kunnen niet ruilen, alle bomen zijn gereserveerd,’ zegt de vrouw. Haar paarse baret zit scheef op het hoofd. Ogen met een wat uitdrukkingsloze blik verstopt achter een groot montuur. Titanium denk ik, functioneel titanium. Een potlood hangt werkloos in haar rechterhand. Hetzelfde potlood waarmee ze op de lijst met namen om 10.08 uur achter mijn naam een vinkje had gezet. Eindelijk gingen we dit jaar een geadopteerde boom in huis halen. Een boom kopen, een boom versieren en dan een boom weggooien; nee dat vond ik al heel lang niet meer kunnen. Kijk! Dit is hoe wij klimaatbewuste Utrechters dat doen dacht ik tevreden even voor tienen, gemoedelijk knikkend naar andere weldoeners in de rij. Tot ik het rijtje bomen zag staan met een wit labeltje in de top.
Categorie kerstboompje bij de supermarkt, naast de boeketten.Snel opende ik het jubelende bestelbericht en zag ons label: Wit. Onomkeerbaar.
‘Oh oh,’ zei ik toen.
Dochter keek op. Vriendin stond ernaast, gezellig mee na een nachtje logeren.
‘Ik wil naar huis!’ riep dochter onmiddellijk toen ze in de gaten kreeg hoe laat het was.
‘Onze boom is drie meter,’ zei logeervriendin.
‘We zoeken gewoon de dikste uit,’ hoorde ik mezelf zeggen.
Die dikste bestond niet.
‘Kan je beloven dat we volgend jaar eindelijk eens een gróte boom gaan kopen?’ riep Roxy nog uit, raapte zichzelf daarna razendsnel bij elkaar en verzon een renspel richting huis.
‘Fiets jij dan naast ons, mam?’
Moedeloos zette ik de mini-boom in mijn krat, zag dat er zelfs ruimte overbleef voor nog zo’n exemplaar en overwoog even om wit stiekem te ruilen voor blauw. Geen mens die dat zou zien. Maar het beeld van die mensen straks met hun gereserveerde blauwe boom, in het duister tastend, kon ik niet verkroppen.
Thuis vond ik het ook hoog tijd om mezelf bij elkaar te rapen en verbaasde me over de enorme teleurstelling die desondanks als een onaangekondigd, onuitgenodigd ledemaat aan me bleef plakken. Nadat ik de slaapzak weer in zijn hoes had gepropt kwamen de tranen. Het was dat beeld van dochter, logeervriendin en ik die met een bijpassend kerstdeuntje de antieke ballen van oma in de boom hingen. Het was die teleurstelling – het lukt me niet eens een fatsoenlijke boom te fixen – en vervolgens woede daarover waardoor ik vijf minuten later opnieuw voor dat tafeltje met paarse baret stond.
‘Ik ben alleen een uitgiftepunt,’ deelt de vrouw nu de genadeklap uit.
Ik ontdek de letterlijke betekenis van afdruipen. Thuis hoor ik dochter vrolijk roepen dat ze bij vriendin de plafondhoge boom mag helpen versieren.
‘Wat fijn voor je schat,’ zeg ik terwijl ik het boompje op een bijzettafel gadesla. Die kan er ook niks aan doen. Die namiddag omarmt dochter bij thuiskomst ‘onze mini’ als een verloren gewaand en zojuist teruggevonden huisdier.
‘Mag ik de piek erin doen mam?’
‘Ja, tuurlijk. Je kan er zo bij denk ik hè?’